dinsdag 19 februari 2013

30 januari - Poëziedag



Ik heb een vriendin, ze schrijft gedichten.
Echte, met een vaste vorm en vol ontroering.
Ik wou dat ik het kon.

Toen ik nog literatuur bestudeerde en zelfs poëzie als vak had, waagde ik me eens aan een gedicht.
Het opgelegde onderwerp was de openingsscène van Death in Venice de verfilming van Thomas Mann.

Jan Van Der Hoeven, een zeer getalenteerde literaire duizendpoot en begenadigd dichter, gaf de cursus en hij deed dat zo bezield dat we allemaal echt into poëzie waren. Talent of niet. Jan Van Der Hoeven had bovendien nog een zeer complementair talent, hij kon namelijk in tegenstelling tot de meeste andere dichters bijzonder goed voordragen. Hij kon als het ware een boodschappenlijstje brengen en wij, de jonge studentes, vielen nog in zwijm voor de schoonheid die de woorden uitdroegen. En daar zette hij me op het verkeerde been mee toen hij mijn eerste poging tot poëzie voorlas in de klas.
Zijn stem - mystiek en zwaar - bracht de eerste zin.
"Het schip gaat de mist in..."
en dan na een laaghangende stilte
"en de rest van dit gedicht ook..."

De hele klas strijk natuurlijk en ik genezen van mijn aandoening. Dit was in het verre 1998.
Nu, bijna vijftien jaar later, waag ik me nog eens aan een publieke poging. Gedichtendag 2013, thema muziek. Er was een gedichtenwedstrijd uitgeschreven. Ik sprak al dikwijls met melomanen, veel van mijn vrienden zijn eigenlijk melomanen of neigen daartoe, maar ik kan hen niet altijd volgen in hun honger of is het dorst naar muziek. Ik hou zo erg van de stilte dat ik er 's nachts voor op blijf. Dus dacht ik het te hebben over de stilte in tegenstelling tot de muziek. Ik nam daarvoor twee archetypen, de melomane muzikant en het dove meisje. In een heel kort verhaaltje. - Want is dat niet de essentie van dichten? Woorden verdichten, korter maken? - schreef ik de onmogelijkheid van hun liefde.

Ik stuurde het in. Als het goed was, was het goed, als het slecht was dan was mijn publiek niet groter dan de jury van de gedichtenwedstrijd en dat viel mee.

Een maand of zo later - klein overwinningsdansje - kreeg ik een kaart in de bus: ik was genomineerd en kreeg op de avond van de Poëziedag te horen dat ik derde geworden was. De eerste twee waren geoefende, passionele dichters die terecht de eerste en de tweede plaats inpakten. Maar dat ik deze keer niet de mist in gegaan was, maakte wat mij betreft mijn derde plaats zoveel waard als de twee eerste samen.

't Heeft jaren geduurd maar is dat niet wat Herman de Coninck ons leerde over poëzie? Heeft poëzie niet te maken met het lang samen laten beschimmelen van dingen, het alcohol laten worden van druiven, het konfijten van feiten, het inmaken van woorden, in de kelder van jezelf?



























De verrassing die avond (ook voor mezelf) was dat de uitvoerders
het gedicht echt in gestuno (gebarentaal) brachten.

2 opmerkingen: