Mijn stap verbreedt zich in de straten van Parijs.
In het eerste kwart van de twintigste eeuw sta ik stil bij het idee van Picasso en Braque die kubistische balletjes opgooien in Le Bateau-Lavoir, Apollinaire die zijn laatste gedichten opschrijft omzwachteld in oorlogsverband. Juan Gris die de straten van Montmartre afschuimt, Modigliani - ziek bij de geboorte van een nieuw decennium - die verf en drank mixt. Cocteau en Max Jacob, Gertrude Stein salons, Hemingway die een adjectiefloos leven lijdt. Al dat talent in de Ballets Russes, Fitzgerald op de linkeroever op zoek naar een fontein om in te springen. André Breton op zoek naar een nieuwe kunstvorm. Le Dome. La Rotonde. Café Select. Josephine Baker dansend in het theater van de Champs-Élysées. Sartre en De Beauvoir minnaars vergelijkend in Les Deux Magots.
Ik sta stil op de steile straten van Montmartre bij de vroege twintigste eeuwse dansers en muzikanten, schilders en dichters, zweet en kunst uitwisselend, het publiek ophitsend, de wereld veranderend.
Ik ben zo in de ban dat ik me deel van hen voel en dan ontwaak ik in de put want ook al bestaat de kunst nog steeds, nooit meer was ze zo magisch als toen.
Bij Le Bateau-Lavoir realiseer ik me dat ik de boot heb gemist.
Nu is het tijdperk van onbetekenende, incestueuze clusters die vonken
maar niet blijven branden, niets om een publiek tot leven te roepen.
Niets om de wereld te bewegen.
Misschien is het de schuld van de artiesten, gemakzucht en subsidies.
Misschien is het de mensheid die voorbij de grens van bewogenheid gegroeid is.
We zijn verdeeld, gefilterd, door te veel kanalen ingeplugd. We hebben te veel bandwijdte.
We zijn te snel verveeld door het eenvoudige spektakel. Onze aandachtboog is te klein geworden.
Of misschien is het gewoon zoals ze zeggen: sommige dingen hebben hun plaats en hun tijd.